Het eerst wordt van dit bedehuis melding gemaakt in het reeds meermalen aangehaald Memoriaal van Martinus Ackersdyck, waarin deze daarover het volgende mededeelt:
den 27 December 1654 gestoort een paepsche conventicule, dewelcke wierdt gehouden in de huysinghe, toehehoorende Philips Lievens, gestaen opt Hintemereynde alhier, daer in woont een quesel, genaempt Geertruyt; is voor het huys betaelt de volle peene van ft. 300, etc.;
den 26 December 1655 gestoort een paepsche conventicule, dewelcke wierdt gehouden in de Hintemerstraet, daer uythanght de Witte Lely ende daerin woont een quesel, genaempt Geertruyt ende is voor het huys betaelt de volle peene van fl 300, etc.
Uit deze passages blijkt duidelijk, dat dit bedehuis aanvankelijk werd gehouden in het huis de Witte lelie, destijds toehehoorende aan Philips Lievens, niet echter waar dat huis stond. Dit laatste valt op te maken, vooreerst uit eene Bossche Schepenakte, staande in Reg. n° 448 f. 100, vermits daarin vermeld staat, dat 5 December 1657 2) Philips, zoon van wijlen Wouter Lievens, als weduwnaar van Hester, dochter van wijlen Jan Adriaanszn Strick, timmerman, als daartoe bij haar testament gemachtigd, aan Catharina, dochter van wijlen Jaspar Gast, had verleend eene grondrente 3) uit een huys, erve, hoff ende drie cameren, met eenen doorganck in de St. Jacobsstraet, gemeynlic genoempt In de witte lelye, staande in de Hinthamerstraat over de Geerlingsche brug tusschen
| 10 |
het huis van Goyart Huyberts Zeysmakers Smits Marktwaarts ex uno en het huis van de Zusters op den Uilenburg Hinthamerpoortwaarts ex alio, verder uit de Bossche Schepenakten van 26 Januari 1696 (Reg. n° 481 f. 135); 17 Januari 1718 (Reg. n° 538 f. 170); 1705 (Reg. n° 519 f 229); Reg. n° 590 f. 128 vso; Reg. n° 578 f. 130 en eindelijk uit het Cijnsregister van den Bosch, omdat daaruit blijkt, dat het huis de Witte lelie dat was, hetwelk later de Hopzak werd genaamd en stond tusschen het huis, genaamd de Hamer, hetwelk in 1657 toebehoorde aan genoemden Zeysmakers Smits en thans genummerd is Hinthamerstraat 181, Marktwaarts ex uno en het huis, genaamd de Kalverendans, dat het eigendom was, in 1629 van het Klooster op den Uilenburg te den Bosch, en in 1696 van Roelof Tybosch, Hinthamerpoortwaarts ex alio. Van het huis de Witte lelie, dat evenals het huis de Kalverendans tegenwoordig niet meer bestaat, zijnde toch op de erven van die beide huizen eenige jaren geleden een ander huis gebouwd, dat thans genummerd is Hinthamerstraat 183, is het hierbedoeld bedehuis overgebracht op een erf, gelegen achter het huis, genaamd de Maagd van den Bosch, thans genummerd Hinthamerstraat 179, staande aan die straat tusschen het huis de Hamer Hinthamerpoortwaarts ex uno en het huis de Vergulde Roos Marktwaarts ex alio. Wanneer gezegd bedehuis van de Witte lelie naar dat erf is overgebracht, blijkt echter niet meer. Blijkens eene akte van den Bosschen notaris Willem Vos van 15 November 1683 4), op den rug waarvan staat: Coopconditie van het huys en kerck van het Hintemereynd (n.b. het gedeelte van de Hinthamerstraat, dat gelegen is tusschen de Geerlingsche brug en het Kanaal, heette destijds het Hinthamereind), werd het huis de Maagd van den Bosch op dien datum als volgt verkocht: Catharina van Weert, jonge dochter, verkoopt aan Jan van Bilsen, burger van den Bosch: „eene
| 11 |
huysinge, erve, hoff, somerhuysken, genoempt de Maecht van den Bosch, staende in de Hinthemerstraet tusschen den huyse ende erve van de weduwe Bernaert Le Hardy, genoempt in de gulde Roose, aen d'een zyde ende tusschen huys ende erven van de kinderen van Goyaert Huyberts Seysmaeckers aen d'ander zyde, met twee woningen onder een dack in de St. Jacobsstraet, oock met de hellicht van de grootste camer onder een dack des grooten achterhuyse van de voorschreven huyse, genoempt de Vergulde Roose, d'welck nu gemaeckt is tot eene huysinge, te weeten die camer, die oostwaert gelegen is, mitsgaders den hoff tusschen de voorschreve wooninge, met een cleyn camerken daer tegenwoordigh opstaende ende tusschen de voorschreven grootste camer", zijnde het voorschrevene 28 Februari 1636 5) door Catharina, dochter van wijlen Anthonis Herincx 6) en weduwe van Balthasar Donckers, verkregen bij transport tegen de erfgenamen van den lakenkooper Peter, zoon van Willem Adriaanszn van Heeswyck, haren eersten man 7), ende alnoch seecker huys, hoff ende erve, gestaen in het Fratersstraetken, alias achter den Doven, gebruyckt wordende by Hendrick Abrahams, eertijds toegekomen hebbende Balthasar Donckers 8) ende Catharina, dochtere Anthonis Herincx, — alle welcke huysingen, hoven ende erffenissen voorschreven” aan genoemde verkoopster zijn aangekomen bij scheiding en | 12 |
deeling der nalatenschappen van hare ouders Henrick Jacobszn van Weert en Hester Herincx en van hare moei Anthonetta Herincx bij akte, 8 Mei 1679 verleden ten overstaan van den Bosschen notaris Udo Melchior Verwey en door Schepenen van den Bosch erkend 9 Mei 1679. Het voorschreven goed diende toen blijkbaar reeds sedert eenige jaren tot bedehuis en pastorie van de parochie van het Hinthamereind, want bij akte, 16 Maart 1669 verleden ten overstaan van den Bosschen notaris P. de Louw, op den rug waarvan staat: hoord aan de Maagd van 's-Bosch, verleende, d'eerbare Johanna wed. Jans Henricx van Nuenen alias van Brussel, inwoendersse deser stadt, aan den heer ende P(ater) van Susteren vergunning om te mogen gebruycken voor synen doorganck eenen wech omtrent de breydte van drie voeten over haer erve, gelegen binnen dese stadt achter haren huyse in de St. Jacobsstraat tot seeckere achterhuysen", die blijkbaar die van het huis de Maagd van den Bosch waren.
Bedoelde pater was Mathias van Susteren, die in 1663 deservitor van het hierbedoeld bedehuis werd, zoodat het bedehuis reeds in laatstgemeld jaar zal hebben bestaan.
Van Jan van Bilsen meergenoemd, die Hendrina van Meerwijck tot echtgenoote had, kwam hetgeen hij, als voorzegd, gekocht had, krachtens diens testament aan Margrita van Bilsen; Mathijs, Michiel en Maria van Boxtel, kinderen van Anthony en Geertruid van Bilsen; Johanna Catharina van Bilsen, dochter van Hendrick en Maria van Wel; Maria Geertruid van Rijn, dochter van Hendrick en Gerardina van Bilsen, zuster van Johanna Catharina voornoemd; en Catharina en Elisabeth van Boxtel, dochters van Christiaan en Maria van Bilsen; zij verkochten het 17 Januari 1707 (Reg. n° 520 f. 186) aan Johan Kuysten, koopman te den Bosch, zoon van Huybert (den zoon van Jan en Elisabeth van Turnhout) en Maria Splinter van Voorn; zijne vrouw was Michaeletta van den Ancker, van wie hij bij zijnen dood op 13 September 1717 o.a. naliet eene dochter Angelina Kuysten, die 21 Januari 1720 huwde met
| 13 |
Christiaan van Rysingen 9) en het voorschrevene van hem, Johan Kuysten, erfde, waarna zij het vergrootte door daarbij van Elisabeth van Boxtel aan te koopen een te midden daarvan gelegen huisje. Zij schonk haren genoemden man o.a. 10) eenen zoon Henricus Ignatius van Rysingen, die gezegd goed weder van haar erfde; deze laatste, zoomede zijne voornoemde rechtsvoorgangers, te beginnen met Jan van Bilsen, waren daarvan echter slechts eigenaren in naam, zooals blijkt uit de navolgende verklaringen van laatstgenoemden van Rysingen: „Den ondergeschreve Henricus Ignatius van Rysingen verklaart by dezen, dat ofschoon het Roomsche kerkehuys op het Hinthamereynde alhier met de Pastoorswooning daar annex, hof agter de kerk en verdere huysjens, daarby gehoorende, op zynen naam ten quohiere der verponding binnen deze stad sijn staande, egter denzelven tot het een of ander voorschreve geen regt hoegenaamt is competeerende, als zijnde zynen naam en die van syne voorsaaten alleenlijk daartoe geleent uyt redenen, in vroegere tyden hebbende gedient, en verklaarde den ondergeschreven mitsdien voorschreeve kerkehuys, pastoreelehuysinge, hof en verdere huysjens weezentlijk aan de Roomsche gemeente van S. Jacob binnen deze stad te competeeren; overzulks, des gerequireert wordende, beloove ik ondergeteekende een en ander voorschreeve ten behoeve van voorschreeve Roomsche gemeente ten allen tyden te zullen transporteere, tot nakoominge van dien verbindende mijn ondergeschrevens persoon en goederen als na regten.
Aldus 't oirconde by my geteekent binnen 's Bosch den tweede November 1700 negentig, (get.) Hend. van Rysingen”.
Hoe de voormalige pastorie van het bedehuis der parochie van St. Jacob, waartoe het voorhuis van het huis de Maagd van den Bosch diende, er destijds uitzag, kan men lezen bij G.A. Meyer t.a.p. blz. 133 en vlgd. Over het bedehuis zelve,
| 14 |
dat achter dat huis en het huis de Vergulde Roos stond, deelt van Heurn in zijne Beschrijving het volgende mede: De kerspelkerk van St. Jakob staat op het Hinthamereind niet ver van de oude St. Jakobskerk; zy is taamlijk groot en omtrent vierkant; in dezelve zijn drie autaaren; het hooge is aan de L. Vrouwe van den roosenkrans toegewijd, zoals uit de geschiedenis in de schildery van dien autaar schijnd te blyken; het kleine ter regter aan de L. Vrouwe en het andere aan St. Joseph toegewijd; de predikstoel stoel staat aan de zyde van het laatstgemelde; in deeze kerk staat een albasten beeld van Jakobus major, schutsheer der oude en der tegenwoordige St. Jakobskerk; men wil, dat in de oude kerk gestaan zoude hebben; tegenover de autaren zijn drie gaanderyen, een koor voor de zangers en een orgel. Deze kerk heeft twee uitgangen, een in de St. Jakobsstraat en de andere in een straatje, thans agter den dooven dog voorheen het Fraterstraatje genaamt. De kerk word door één Priester en één kappellaan bediend. Het schijnd, dat deeze kerk omtrent het jaar 1669 op de plaats daar verscheide huisjes stonden en op die van het agterhuis van de huizinge, de Roos genaamt, dat nevens de wooninge des Priesters staat, getimmerd zy”. 11) Henricus Ignatius van Rysingen voornoemd overleed in 1792 12), tot zijne erfgenamen nalatende: Joannes Baptista van Cranenbroeck te Antwerpen, zoon van Franciscus Arnoldus en Elisabeth van Rysingen, de dochter van hem, Henricus Ignatius en Dimphna Vuchts, welke dochter R.K. gedoopt werd te Gestel 13 April 1696; Albertina de Fraye, eenig kind en erfgename van Dimphna Catharina van der Kun, gedivorceerde vrouw van Nicolaas Franciscus de Fraye, wonende te Brussel, welke van der Kun de dochter was van Gijsbert van der Kun, bankier te den Haag en Catharina Maria van Rysingen, dochter
| 15 |
alsvoren, die R.K. gedoopt was te Gestel 26 Juni 1698; en Petrus Joannes van der Kun, woonachtig te Brussel, zoon van genoemde echtelieden van der Kun; zij transporteerden 22 Mei 1794 het bedehuis en pastorie van St. Jacob, hiervorenbedoeld, bij eene akte, luidende als volgt (Reg. n° 598 f. 210): De heer Wilhelmus Josephus Spens, koopman en inwonende borger alhier, als gematigt by procuratie van den heer Joannes Baptista van Cranenbroeck, ingezeten der stad Antwerpen, en meede nog als gemagtigt van Juffrouw Albertina de Fraye, eenig kind en geïnstitueerde erfgenaam van wylen haare moeder Dhimphna Catharina van der Kun, gedivorceerde vrouw van den heer Nicolaas Francis de Fraye, meede van den heer Henricus Petrus Joannes van der Kun, ingezetenen der stad Brussel, - heeft de Roomsche kerke huisinge met hofje en erve, Noord de kinderen Wouterus Mulders, de pastoorshuizing en de erve van Daniel Lichteveld, Oost St. Jacobsstraat, Zuid de Wed. Johannes van den Akker cum suis, West het straatje Achter den Doven en een huisje van Christianus van Geel; item de pastoorshuizing met de gebouwen daartoe behoorende en hofje. Noord de straat, Oost Petrus Coenen en Nicolaas Pels, Zuid de kerkenhuizing. West de kinderen Wouterus Mulders; item drie huisjes of woningen in de voors. belending van de kerkschuur, zaam gequoteert D 544, 545, 559, 568 en 569, alles staande en gelegen binnen deze stad op het Hintemereinde en tot hiertoe gestaan hebbende ten quohiere der verponding ten naame van nu wylen Henricus Ignatius van Rysingen, wiens erfgenamen de constituanten zijn, - mids dezen wettelijk en erffelijk opgedragen en overgegeven aan Kerkmeesters van de Roomsch Catholyke gemeente van het Hinthamereinde alhier ten behoeven van dezelve gemeente. Deze gemeente kocht 2 Juli 1801 daar nog bij van Andreas Ermers, Augustinus Tilmanus van Ryckevorsel, Thomas Cornelis van Ryckevorsel, Martinus van der Ven als in huwelijk hebbende Cornelia Maria Ermers en Johanna Maria Geertruy Ermers weduwe Wilhelmus Libertus van Herck: „een washuijsje met een huijs er neeven staande, met een | 16 |
gedeelte van den tuijn of hofje, gelegen nevens laatstgemelde huijs, staande en geleegen op het Hinthamereijnd agter den tuijn van het huijs de Vergulde roos ter plaatse genaamt Agter den Doove bij de Roomsche Kerk", alsmede „eenen grooten en eenen kleinen stal met een hof, staande en gelegen op het Hinthamereinde aan de Westzijde van den tuin van 't huis de Vergulde Roos, met eenen vrijen uitgang in 't Arme Fraterstraatje, tans genaamd Achter den Dove, d'eene zijde gemeld straatje, d'andere zijde voormeld washuijsje c.a., strekkende van den doorgang tusschen d'erve van de koopster tot de plaats, alwaar den Hof staat afgebakend"; verder kocht zij van Christiaan van Geel een erf in het straatje Achter den Dove en van Hendrik Til een huis in de St. Jacobsstraat; deze koopen geschiedden om het bedehuis, dat voor de parochianen van St. Jacob te klein was geworden, te kunnen vergrooten. Dat bedehuis is daarop in 1803 afgebroken en in 1803 en 4 door eene kerk vervangen, die in 1812 door den Franschen Prefekt Fremin de Beaumont werd gesloten, omdat haar toenmalige pastoor Constantinus Gerardus Molenmakers den Napoleontischen bisschop van Camp niet als bisschop wilde erkennen; er werd alstoen van gemaakt een pakhuis van beetwortelen, waartoe de daarin zich bevindende vloer en zitplaatsen werden uitgebroken. Na den val van Napoleon I werd deze kerk weder voor den Katholieken godsdienst bruikbaar gemaakt en bleef zij daarna als zoodanig dienst doen totdat zij in 1844 gedeeltelijk afgebroken en vervolgens aanmerkelijk vergroot werd. Deze laatste kerk is omstreeks het jaar 1907 op hare beurt afgebroken en toen is de tegenwoordige St. Jacobskerk daarvoor in de plaats gebouwd 13), die alzoo nog op dezelfde plaats staat, alwaar het bedehuis zich bevond, dat bij het huis de Bossche Maagd behoorde. Gemelde pastorie deed als zoodanig na het jaar 1741 geen dienst meer, omdat sedert dat jaar de Predikheeren, die
| 17 |
het tot dusverre hadden gedaan, het bedehuis van St. Jacob niet meer mochten bedienen en alstoen de pastoor, die in den Boerenmouw zijne pastorie had, met de zielszorg der parochie van St. Jacob werd belast 14). Den 3 Mei 1818 werd voor die parochie hare tegenwoordige pastorie aangekocht, bestaande uit de huizen de Bonte koe en het Bont paardje, welk gebouw thans is genummerd Hinthamerstraat 169. Nabij het huis, dat vroeger genaamd was de Tarton en thans de Nieuwe Stad Oss heet en dat staat aan den W. hoek der Hinthamer- en St. Jacobsstraat, werd in laatstgemelde straat in den nacht van 13 op 14 Februari 1782 dood gevonden Livius Suffridus van Haersma, kolonel-kommandant van het regiment van zijne Hoogheid Oranje-Nassau, in garnizoen te Den Bosch.
| 18 |
Noten | |
1. | Men zie hierover G.A. Meyer de Predikheeren te 's Hertogenbösch p. 130 en vlgd. |
2. | De daarvan opgemaakte akte staat in Reg. n° 413 f. 90 vso. |
3. | Deze grondrente werd blijkens Reg. no 431 f. 91 21 April 1681 voor de helft afgelost door Abraham van der Schelstraeten, die toen eigenaar was van dit huis, zooals blijkt uit Reg. n° 538 f. 170. Zijne vrouw was Jenneken Lievens, dochter van Philips Lievens. (Zie Reg. n° 481 f. 135). |
4. | Overgeschreven in Schepenreg. van den Bosch n° 502 f. 40. |
5. | Reg. n° 380 f. 32. |
6. | Zij wordt in laatstgezegde akte gezegd te zijn de dochter van Jan Everardszn van Ravensteyn; zij onderteekende zelfs met: Katelijn Jans van Ravesteyn! Waarschijnlijk is de naam Herincx foutief (Zie Dl 1 p. 241 noot 1). |
7. | Zij waren Cornelis, zoon van Jaspar Willemszn van Heeswyck; Peter Boudewijns van Santvoort als man van Maryken; Pauwels Wynants als man van Judith en Niclaes van Nyehoff als man van Willemken, allen dochters van genoemden Jaspar van Heeswyck, die de broeder was van Peter; deze laatste had het voorschrevene 1 December 1599 (Reg. n° 263 f. 140) gekocht van mr. Goyart van Engeland, raad, kapitein van de Schutterij van den Ouden Voetboog en meester en rector van het Groot Ziekengasthuis te den Bosch, die het 10 Nov. 1579 (Reg. n° 229 f. 15 vso) had gekocht van de weduwe en kinderen van mr. Gerong Gecx. |
8. | Hij was wollenlakenkooper te den Bosch en zoon van Jan Donckers Nicolaaszn. |
9. | Taxandria XV. p. 263. |
10. | De andere kinderen waren: Dingena en Jan François van Rysingen. |
11. | Volgens Schutjes IV p. 324 werd dit bedehuis in 1691 met verlof der Staten Generaal vergroot. |
12. | Taxandria XV p. 263. |
13. | Dr. C.F. Xav. Smits. De nieuwe St. Jacob te 's-Hertogenbosch. |
14. | Coppens Nieuwe Beschr. van het Bisdom van 's Bosch II p. 167. |